08 Feb, 2021
Door: Karlien Bongers
Reikhalzend is ernaar uitgezien: een vaccin tegen Covid-19. Toen in de loop van de herfst het ene vaccin na het andere werd aangekondigd, was de vaccinatiebereidheid groot. Maar tegen december zakte die fors in om half december weer op te lopen naar een kleine zeventig procent. Sterk toegenomen aandacht door de media voor werking en veiligheid van de vaccins wordt genoemd als belangrijke oorzaak.
Toen vanaf 1953 het Nederlandse Rijksvaccinatieprogramma werd opgebouwd was dat voor veel mensen een zegen. Sinds de introductie van het HPV-vaccin tegen baarmoederhalskanker en het breed ingezette vaccin tegen de Mexicaanse griep in 2009 lijkt vaccineren inmiddels niet meer zo vanzelfsprekend; het percentage gevaccineerde kinderen is afgenomen. In zowel Nederland als Vlaanderen speelt wantrouwen jegens de informatieverstrekking door de overheid een rol. De mondjesmaat doorkomende informatie over de snelle ontwikkeling van een vaccin tegen het coronavirus lijkt de polarisatie tussen voor- en tegenstanders van vaccinatie in het algemeen versterkt te hebben.
Vóór de officiële ontdekking van het principe van vaccinatie door de Engelse arts Edward Jenner in 1796 werd in het oude Egypte, Europa en China al een klein beetje pus van koepokken (Latijn: vaccinia) gebruikt om bij mensen immuniteit tegen pokken te krijgen. Jenner baseerde zich onder meer op resultaten van de Nederlandse veehandelaar Geert Reinders, die al met succes een koepokkenvaccinatie had verricht. Maar waarschijnlijk ook op informatie van slaven die het gebruik hadden meegenomen uit Afrika.
In Nederland startte in 1953 het grootschalig vaccineren van kinderen tegen difterie, een jaar later gevolgd door een combinatievaccin tegen difterie, kinkhoest (pertussis) en tetanus. Vanaf 1957 werd er bovendien tegen poliomyelitis ingeënt, in 1974 volgde het vaccinatieprogramma rodehond (rubella) en sinds 1987 worden daarnaast vaccinaties tegen de bof en mazelen gegeven. In Vlaanderen verliep dit grootschalig vaccineren via een gelijkend tijdspad.
Daarvóór veroorzaakten deze zeer besmettelijke infecties periodiek uitbraken waaraan kinderen overleden of levenslang restverschijnselen aan overhielden. Vanaf 1900, nog voor de start van het landelijke vaccinatieprogramma, nam het aantal besmettingen af, mede als gevolg van sociaal- economische veranderingen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog echter werden zowel Nederland als België meermaals getroffen door een difterie-epidemie. Zo’n epidemie kon in één gezin een aantal kinderlevens eisen omdat er onvoldoende ruimte en middelen waren om zieke kinderen af te zonderen en goed te verzorgen. Bovendien was het in veel gezinnen de gewoonte een gestorven kind ten afscheid te laten kussen door broertjes en zusjes.
Tussen 1903 en 1953 was difterie in Nederland verantwoordelijk voor 1,4 procent van de mortaliteit, kinkhoest voor 3,8 procent en tetanus voor 0,1 procent. Na de start van het landelijke vaccinatieprogramma daalde het voorkomen van deze infectieziekten tot bijna nul en naar schatting heeft het programma tot 1992 dan ook 148.000 levens gespaard.1 België vertoonde eenzelfde beeld: van 7412 gevallen, waaronder 370 doden, tussen 1950 en 1959, daalde het aantal tot minder dan 15 gevallen tussen 1980 en 2012.2
De vaccinatiegraad is nooit honderd procent geweest. Historisch werden met name kinderen uit reformatorische of antroposofische gezinnen vaker niet gevaccineerd. Bij de mazelenepidemie in 2013-2014 werden naar schatting 30.000 mensen geïnfecteerd, met name in de niet-gevaccineerde reformatorische gemeenschap, hoewel er ook bij enkele gevaccineerden mazelen werd geconstateerd. Bij zeven procent van de geregistreerde besmettingen volgde een ziekenhuisopname. Twee kinderen kregen encefalitis waaraan een meisje met onderliggende medische problemen stierf.3 De laatste polio-uitbraak was in 1992-1993; opnieuw in de ‘bible belt’ in Nederland. Toen kregen 71 mensen de ziekte, van wie er twee overleden.
Anno 2020 hebben we in Nederland en België allerlei vaccins voor verschillende doelgroepen. Zo zijn er zo’n twee miljoen vaccins die per jaar worden gebruikt voor het RVP, het Rijksvaccinatieprogramma (zie schema). Daarnaast is er de jaarlijkse griepvaccinatie voor risicopatiënten en zorgpersoneel, zijn er de reizigersvaccinaties, vaccinaties op maat zoals tegen gordelroos, en ten slotte vaccinaties die worden ingezet bij een pandemie zoals de Mexicaanse griep in 2009 en de huidige Covid-19-pandemie. De vaccins op de Nederlandse en Belgische markt zijn goedgekeurd door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en het Belgische Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG).Het achterhalen van de precieze ingrediënten per vaccin vraagt enig speurwerk maar is, met uitzondering van de reizigersvaccins, wel te vinden op de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RVIM) of het FAGG, inclusief mogelijke bijwerkingen en productieproces. Voor de Nederlandse situatie geldt; omdat het RIVM eens in de vier jaar door middel van Europese aanbesteding nieuwe contracten afsluit, kunnen de vaccins voor het Rijksvaccinatieprogramma veranderen. Als je de naam van het vaccin weet, zijn bestanddelen en productieproces ook terug te vinden bij de geneesmiddeleninformatiebank van het CBG of op de bijsluiterpagina van de FAGG.
Sommige vaccins, zoals die tegen hepatitis, bevatten specifieke immunoglobulinen. De meeste vaccins echter worden gemaakt op basis van ziekteverwekkers: virussen en bacteriën. De ziekteverwekker wordt daarvoor meestal gekweekt op kippeneieren en soms met moderne technieken op andere snelgroeiende cellen. Het gekweekte materiaal van de ziekteverwekker, de zogenaamde entstof, wordt vervolgens verzwakt, geïnactiveerd of bewerkt om samen met andere bestanddelen het vaccin te vormen. De bewerking kan bestaan uit het knippen van een deel van de ziekteverwekker en dat te plakken aan een ander eiwit dat goed wordt herkend door het afweersysteem, zoals bij het pneumokokkenvaccin.
Bij andere vaccins wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde recombinant-DNA- of RNA-techniek waarbij een stukje DNA of RNA in een andere cel wordt ingebouwd die vervolgens wordt gekweekt op gist. De vermeerderde hoeveelheid DNA of RNA wordt dan geoogst en verwerkt in het vaccin. Deze recombinanttechniek is bijvoorbeeld toegepast bij het HPV- en hepatitis-B-vaccin, maar ook bij de Covid-19-vaccins van Pfeizer/BioNtech en Moderna. Soms, zoals bij difterie en tetanus, wordt het toxine van de gekweekte bacterie chemisch onschadelijk gemaakt en als toxoid in het vaccin verwerkt.
Doel van ieder vaccin is een afweerreactie in het lichaam op gang te brengen waardoor de weerstand tegen een echte virus- of bacteriële infectie wordt vergroot. Bij een (onbekende) afweerstoornis kan de afweerreactie op een vaccin negatieve gevolgen hebben.
Naast het materiaal van de ziekteverwekker bevat een vaccin reststoffen en hulpstoffen.
De gebruikte kweekbodems kunnen in kleine hoeveelheid als reststoffen in het vaccin achterblijven. Het BMR-vaccin M-M-RVAXPRO bijvoorbeeld bevat naast verzwakt levend virusmateriaal van de bof, mazelen en rubella ook Minimal Essential Medium (MEM) dat gebruikt wordt voor het kweken van de entstof, en fenolrood waarvan bekend is dat het bij uitwendige blootstelling huid-, oog- en luchtwegirritatie kan veroorzaken.
Tijdens het productieproces worden antibiotica gebruikt zoals neomycine, gentamycine en streptomycine om ongewenste bacteriegroei te voorkomen. Ondanks reiniging kunnen kleine hoeveelheden van deze antibiotica aangetroffen worden in bijvoorbeeld het combinatievaccin Vaxelis tegen DKTP-Hib-HepB, het DTP-vaccin Revaxis en het BMR-vaccin MMRVaxpro. Bij een bekende allergische reactie op een specifiek antibioticum is het belangrijk om te weten of het vaccin dit antibioticum bevat en zo nodig een alternatief te zoeken.
Voor de twee procent kinderen en de minder dan één procent volwassen Nederlanders met een kippenei-allergie lijkt het van belang of kippenei als kweekbodem wordt gebruikt en dan met name of er gebruik is gemaakt van bevruchte (in ovo) eieren. Dit omdat deze meer ovalbumine bevatten, het eiwit dat verantwoordelijk is voor de kippenei-allergie. Een analyse van 28 studies met totaal 4315 mensen met een kippeneiallergie, waarvan 656 zeer ernstig, liet echter geen anafylactische reacties zien.4 Bovendien worden in Nederland, met uitzondering van de gebruikelijke griep- en gelekoortsvaccins, geen vaccins met bebroede eieren als kweekstof gebruikt. Voor veganisten kan het gebruik van eieren tot ethische bezwaren leiden. Dat kan ook bij het rubella-vaccin omdat daarvoor cellijnen worden gebruikt die afkomstig zijn van menselijke embryo’s met een rubella-infectie uit de jaren zestig van de vorige eeuw.
De hulpstoffen in vaccins bestaan uit vulmiddelen, conserveringsmiddelen en middelen die het immuunsysteem extra stimuleren. Over de mogelijke schadelijkheid van vulmiddelen in vaccins zoals sucrose en gelatine bestaat weinig discussie. Omdat gelatine uit dierlijk eiwit wordt gemaakt kan gelatine in het BMR-vaccin MMR Vaxpro voor vegetariërs en veganisten wel bezwaarlijk zijn. Bovendien wordt hiervoor slachtafval van varkens gebruikt wat voor moslims haram (onrein) en voor joden niet-koosjer is.
De religieuze rechtsgeleerden van de Islamitische Raad voor Medische Wetenschappen (IOMS) concludeerden evenwel in 2001 dat door de chemische omzetting in het proces van hydrolisering de gelatine gezuiverd is en daarmee halal en dus toegestaan. Na de verklaring van de orthodoxe Rabbi Adler in 2015 dat er geen bezwaar is tegen bestanddelen van onreine dieren als ze niet via de mond worden ingenomen, is een vaccin met gelatine ook bruikbaar voor leden van de Joodse gemeenschap.
Conserveermiddelen in vaccins behoeden het vaccin voor bederf. Het bij inhalatie potentieel kankerverwekkende formaldehyde is als conserveermiddel toegevoegd in het DTP-vaccin REVATiS en in het seizoensgriepvaccin van 2020, Vaxigrip Tetra.
Het conserveermiddel thiomersal, een kwikverbinding, heeft volgens het RIVM ‘nooit in de standaard Rijksvaccinatieprogramma-vaccins gezeten’. Het zit wel in Focetria; een van twee in Nederland gebruikte Mexicaanse-griepvaccins.
Ten slotte worden er in sommige vaccins stoffen toegevoegd die volgens het RIVM ‘de afweerreactie (-) goed laten verlopen’. Deze hulpstoffen hebben mogelijke schadelijke effecten op korte of langere termijn. Zo bevatten de vaccins DKTP, Hib, HepB, Pneu en HPV aluminiumfosfaat en aluminiumhydroxide. Deze aluminiumzouten zijn verbonden aan delen van de ziekteverwekkers, activeren het immuunsysteem en zorgen ervoor dat het ziekteverwekker-bestanddeel vertraagd wordt afgegeven. Volgens het RIVM zijn in ‘goed uitgevoerde wetenschappelijke onderzoeken geen aanwijzingen gevonden dat aluminium in vaccins schadelijk is voor de gezondheid’.5
Aluminium staat echter ook bekend om zijn neurotoxiciteit en is volgens sommige onderzoekers gerelateerd aan ziekten als alzheimer, multiple sclerose en amyotrofische lateraal sclerose (ALS). Bovendien zou het aluminium door macrofagen getransporteerd worden en achtergelaten in met name lever, hersenen, milt en botten waardoor lokale ontstekingshaarden ontstaan, passend bij het zogenaamde ziektebeeld macrophagic myofascities. Dit MMF wordt gerelateerd aan chronische vermoeidheid en cognitieve en neurologische problemen.
Als er in korte tijd veel entstof beschikbaar moet komen zoals bij een pandemie en de beschikbare tijd voor opkweken ontbreekt, kan het een oplossing zijn om zogenaamde adjuvantia toe te voegen. Dat gebeurde voor het eerst bij de vaccins die werden geïntroduceerd in 2009. Adjuvantia (Latijn: adjuvare = helpen) zijn olie-in-wateroplossingen en gepatenteerd door de farmaceutische industrie. Het hoofdbestanddeel van adjuvantia is squaleen, gebaseerd op een uitvinding uit 1956, dat wordt gebruikt om bij proefdieren voor wetenschappelijk onderzoek een auto-immuunreactie te bewerkstelligen.
Mogelijk is de toevoeging van squaleen bij ouderen geen probleem vanwege hun verminderde immuunreactie. Bij de overige leeftijden kan squaleen echter auto-immuunziekten induceren aan diverse organen. Zo wordt bijvoorbeeld, hoewel ontkend door de Amerikaanse overheid, het Golfoorlogsyndroom van de Amerikaanse Irak-veteranen met squaleen in verband gebracht.6
In de Covid-19 vaccins van Pfizer/BioNtech en Moderna zijn eveneens diverse adjuventia toegevoegd om de immuunreactie op de entstof die is verkregen middels de mRNA techniek te versterken. Zie het kader voor de officiële opgave, conform opgaven van de FDA en het CBG.
Met name de toevoeging van polyethyleenglycol (PEG) baart zorgen vanwege een mogelijke levensbedreigende anafylactische reactie. PEG wordt toegevoegd aan zeker 1000 producten waaronder bewerkt voedsel, cosmetica, desinfectantia, medicatie waaronder laxantia en het is het hoofdbestanddeel van antivries.7 Van PEG is bekend dat het allergische reacties kan veroorzaken en naar schatting heeft tachtig procent van de Amerikanen PEG-antilichamen waarvan slechts twintig procent ook is gediagnostiseerd. Over de mogelijke gevolgen op de korte of langere termijn van het injecteren van de overige (synthetische) toegevoegde vetten in de bovengenoemde Covid-19-vaccins is op dit moment weinig bekend.
Geen enkel vaccin garandeert honderd procent immuniteit en alle vaccins hebben bijwerkingen. Belangenverstrengeling van farmaceutische industrie, adviserende medisch deskundigen en diverse overheidsinstellingen maakt het lastiger om blind te vertrouwen op overheidsadviezen.
Door je te verdiepen in de diverse bestanddelen van de diverse vaccins voor de diverse doelgroepen wordt het beter mogelijk om een gewogen beslissing te nemen over vaccinatie met een specifiek vaccin.